Lagerlöf | De koninginnen van Kungahälla | E-Book | sack.de
E-Book

E-Book, Dutch, Flemish, 120 Seiten

Reihe: World Classics

Lagerlöf De koninginnen van Kungahälla


1. Auflage 2018
ISBN: 978-87-26-13242-7
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark

E-Book, Dutch, Flemish, 120 Seiten

Reihe: World Classics

ISBN: 978-87-26-13242-7
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark



De koninginnen van Kungahälla (1899) is een verzameling korte verhalen. De zes verhalen in deze bundel hebben elk de typische dramatische, dromerige en bovennatuurlijke beschrijvingen van personen, gebeurtenissen en omgevingen, die Lagerlöf bekend hebben gemaakt. Selma Lagerlöf (1858-1940) was een Zweedse auteur en ontving de Nobelprijs voor de Literatuur in 1909. Lagerlöf schreef een groot aantal romans en korte verhalen waarin de natuur, de mensen en het thuis terugkerende thema's zijn.

Lagerlöf De koninginnen van Kungahälla jetzt bestellen!

Weitere Infos & Material


DE BOSCHKONINGIN.
Marcus Antonius Poppius was een aanzienlijk romeinsch koopman. Hij dreef handel met verre landen en uit de haven van Ostia zond hij goed uitgeruste schepen naar Spanje, naar Bretagne en zelfs naar de noordkust van Germanië. 't Geluk diende hem; hij verzamelde ongelooflijke rijkdommen, en hij verheugde er zich over die aan zijn eenigen zoon te kunnen nalaten. Maar deze had helaas! de bekwaamheid van zijn vader niet geërfd. Ach de heele wereld kent zulke toestanden! De eenige zoon van den rijke! Wat hoeft men meer te zeggen? 't Is altijd weer dezelfde geschiedenis! Men zou bijna denken dat de goden aan de rijken deze onverdraaglijke luiaards, de versufte, bleeke, vermoeide dwazen tot zonen geven, om den menschen te toonen hoe onuitsprekelijk dwaas het is rijkdommen te verzamelen. Wanneer toch zullen den menschen de oogen opengaan? Wanneer zullen zij aannemen wat de goden hun leeren? De jonge Silvius Antonius Poppius was op twintigjarigen leeftijd al zoover gekomen, dat hij alle genietingen des levens gesmaakt had. Hij deed ook gaarne alsof hij ze alle moe was; maar men kon toch geen verkoeling merken in den ijver, waarmeê hij ze najoeg. Integendeel, hij werd wanhopend, toen een hardnekkige, zonderlinge tegenspoed hem plotseling begon te vervolgen en storend ingreep in zijn leven van genot. Zijn numidische paarden werden den dag voor de groote jaarlijksche wedrennen kreupel, zijn onwettige liefdesverbintenissen werden ontdekt en zijn knapste kok stierf aan moeraskoortsen. Dit was al meer dan genoeg om zijn geestkracht te breken, die hij nooit door moeite en inspanning gestaald had. De jonge Poppius voelde zich zóó ongelukkig, dat hij besloot een eind aan zijn leven te maken. Hij scheen te meenen, dat hij de goden, die hem dezen tegenspoed zonden en zoo zijn leven verbitterden, niet beter kon plagen dan door te sterven. Men kan nog begrijpen, dat een ongelukkige zelfmoord begaat om aan de vervolgingen van menschen te ontkomen, maar alleen een dwaas als Silvius Antonius kan zich van kant willen maken om zoodoende de goden te ontvluchten. Men denkt daarbij onwillekeurig aan het bekende verhaal van den man, die voor den leeuw vluchtte en regelrecht in diens open muil sprong. De jonge Poppius was al te week om een bloedigen dood te kiezen. Ook behaagde het hem niet door pijnlijk vergif te sterven. Na eenige overweging verkoos hij den zachten dood in de golven. Maar toen hij bij den Tiber kwam om zich te verdrinken, kon hij er niet toe komen om zijn lichaam aan dat vuile, zwaar voortglijdend rivierwater toe te vertrouwen. Lang stond hij besluiteloos en staarde in den stroom. Toen werd hij aangegrepen door de toovermacht, die droomend over de wateren ligt. Hij voelde het groote, heilige verlangen, dat de rivieren, die rustelooze zwervers in de natuur, bezielt. Hij wilde de zee zien. „Ik wil sterven in de helderblauwe zee, die tot op haar bodem van zonlicht doortrokken is,? zei Silvius Antonius. „Mijn lichaam zal rusten op een rood bed van koralen. De schuimgolven, die ik opjagen zal, als ik neerzink in de diepte, moeten sneeuwwit en frisch zijn; zij zullen niet zijn als de vuile schuimvlokken, die aan den oever van de rivier liggen te trillen.? Hij haastte zich naar huis, liet zijn wagen inspannen en reed naar Ostia. Hij wist, dat een van zijn vaders schepen zeilklaar in de haven lag. De jonge Poppius spoorde zijn paarden tot den uitersten spoed aan, en het gelukte hem aan boord te komen, juist toen het anker geheschen werd. 't Is duidelijk, dat hij geen bagage of uitrusting meende noodig te hebben. Hij vroeg niet eens aan den kapitein waar de reis heen ging. In ieder geval gingen ze naar zee, en dat was hem genoeg. Het duurde ook niet lang of de jonge zelfmoordenaar zag zijn wensch vervuld. Het schip had de oevers van den Tiber verlaten en de Middellandsche zee breidde zich voor Silvius Antonius uit, blauw glinsterend van schuim, glanzend in de zon. De zee was zoo heerlijk schoon, dat Silvius Antonius geloof begon te slaan aan wat de dichters beweerden: dat het golvende water maar een dunne bedekking is, die een wonderschoone wereld verbergt. Hij moest hen wel gelooven als zij verzekeren dat hij, die moedig door het waterdek heendringt, spoedig het parelslot der zeevorstin bereikt. De jonge man wenschte zich zelf geluk, omdat hij deze wijze van sterven gekozen had. Eigenlijk kon men het zoo niet noemen. 't Was niet te gelooven, dat dit heerlijk water iemand dooden kon. Het was maar een overgang naar een wereld, wier genot niet bedrieglijk was en enkel moeheid en walging achter liet, zooals hier op aarde. Slechts met moeite kon hij zich inhouden, maar het dek om hem heen was vol zeelieden. En zelfs Silvius kon wel begrijpen, dat als hij nu in zee sprong, dit geen ander gevolg zou hebben, dan dat een van zijn vaders flinke matrozen hem nasprong en redde. Intusschen kwam de kapitein, nadat de zeilen geheschen waren en de roeiers goed op gang waren gekomen, hem met de grootste beleefdheid begroeten: „U is dus van plan mij naar Germanië te volgen?? zeide hij : „U doet me veel eer aan.? En de jonge Poppius herinnerde zich op eens, dat deze man nooit van een reis gekomen was, zonder voor hem een of ander merkwaardig voorwerp als geschenk mee te brengen uit de barbarenlanden, die hij bezocht. Hij had hem een stuk boomstam meegebracht, waaruit de wilden vuur konden te voorschijn roepen, groote ossenhoorns, die zij als drinkschalen gebruikten en een halsband van berentanden, die eens het sieraad van een groot hoofdman was. Deze goede man straalde nu van blijdschap, omdat hij den zoon van zijn meester aan boord van zijn schip had. Hij hield dat voor een nieuw bewijs van de wijsheid van den ouden Poppius, dat hij zijn zoon naar de vreemde landen zond en hem niet langer onder de jonge romeinsche leegloopers liet blijven, om te verweekelijken. En de jonge Poppius liet hem in die dwaling. Hij was bang, dat de kapitein hem weer terugbrengen zou, als hij zijn voornemen bekend maakte. „Voorwaar Galenas,” zeide hij, „ik zou u graag volgen op deze reis; maar ik vrees, dat ik al moet Verzoeken mij in Baja aan land te zetten. Ik heb te laat mijn besluit genomen, hier sta ik zonder bagage en zonder geld.” Maar Galenas verzekerde hem, dat hij voor zulk een kleinigheid niet van de reis behoefde af te zien. Stond hij niet op het wel toegeruste schip van zijn vader? Hij zou geen gebrek hebben aan warme, met bont gevoerde kleeren, als het koud werd of lichte costumes van syrisch weefsel, die de zeelieden gewoonlijk droegen, als ze in goed weer bij vriendelijk gezinde archipel-bewoners rondkruisten. Drie maanden na de afvaart uit Ostia werd het schip van Galenas voortgeroeid in een baai vol klippen en zandbanken. Noch de kapitein, noch iemand van de manschappen begreep precies waar zij waren, maar ze waren er blij om, dat ze een poosje voor de stormen beschut zouden zijn, die op de open zee raasden. Men zou waarlijk bijna gelooven, dat Silvius Antonius gelijk had, als hij beweerde, dat een God hem vervolgde. Niemand op het schip had nog ooit zulk een reis gemaakt. De ongelukkige zeelieden zeiden tegen elkaar, dat ze geen twee dagen goed weer gehad hadden. De eene storm was op den anderen gevolgd. Ze hadden veel moeten verdragen. Honger en dorst hadden hen gekweld, terwijl ze dag en nacht, afgemat en bijna ziek door gebrek aan slaap, op de riemen en zeilen hadden moeten passen. Het verhoogde de ontevredenheid der zeelieden, dat ze ook geen zaken hadden kunnen doen. Hoe konden ze de kust naderen om hun waren op het strand uit te breiden en ruilhandel te drijven in zulk een weer? Integendeel: zoodra ze een kust zagen opduiken uit de grauwe nevels vol van regen, die 't land voortdurend omgaven, hadden ze weer naar zee moeten sturen uit vrees voor de met schuim bespatte klippen. En in een nacht, dat ze op een bank gestooten waren, hadden ze de halve lading in zee moeten gooien om weer vlot te komen en aan de andere helft durfden ze nauwelijks denken, want 't was te voorzien, dat die geheel bedorven zou zijn door de stortzeeën, die over 't schip heen gespoeld waren. 't Is zeker dat Silvius Antonius geen geluk op zee had. Want hij leefde nog — hij had zich niet verdronken. ’t Is moeielijk te verklaren waarom hij een bestaan verlengde, dat toch niet aangenaam meer voor hem zijn kon, nu hij besloten had er een eind aan te maken. Misschien had hij gehoopt, dat de zee hem zonder zijn medewerking zou verslinden. Misschien had hij de van toorn loeiende zee niet meer lief — misschien was hij besloten in het smaragdgroene, geparfumeerde water van zijn marmeren badkuip te sterven. Maar als Galenas en zijn manschappen geweten hadden, waarom de jonge Poppius aan boord gekomen was, zouden zij het zeker bitter betreuren, dat hij zijn voornemen niet uitgevoerd had, want ze waren allen overtuigd, dat het zijn tegenwoordigheid was, die hun al dien tegenspoed bezorgde. Menig nacht was Galenas bang geweest, dat zijn mannen zich op den zoon van den reeder zouden werpen en hem in zee gooien. Meer dan een van hen vertelde, dat hij in de donkere stormnachten zwarte handen uit zee had zien opkomen, die naar het schip grepen. En men meende, dat 't niet eens noodig was er om te loten om uit de bemanning hem uit te vinden, wien die handen in de diepte wilden sleuren. De kapitein en de manschappen bewezen Silvius Antonius de bizondere groote eer, te gelooven, dat om zijnentwil al deze stormen door de lucht huilden en de zee in beroering brachten. Als Silvius Antonius in die dagen zich maar als een man gedragen had, als hij zijn deel van den arbeid en de zorg op zich had genomen,...



Ihre Fragen, Wünsche oder Anmerkungen
Vorname*
Nachname*
Ihre E-Mail-Adresse*
Kundennr.
Ihre Nachricht*
Lediglich mit * gekennzeichnete Felder sind Pflichtfelder.
Wenn Sie die im Kontaktformular eingegebenen Daten durch Klick auf den nachfolgenden Button übersenden, erklären Sie sich damit einverstanden, dass wir Ihr Angaben für die Beantwortung Ihrer Anfrage verwenden. Selbstverständlich werden Ihre Daten vertraulich behandelt und nicht an Dritte weitergegeben. Sie können der Verwendung Ihrer Daten jederzeit widersprechen. Das Datenhandling bei Sack Fachmedien erklären wir Ihnen in unserer Datenschutzerklärung.