Grimm | Grimm's sprookjes | E-Book | sack.de
E-Book

E-Book, Dutch, Flemish, 145 Seiten

Reihe: World Classics

Grimm Grimm's sprookjes


1. Auflage 2019
ISBN: 978-87-26-13239-7
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark

E-Book, Dutch, Flemish, 145 Seiten

Reihe: World Classics

ISBN: 978-87-26-13239-7
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark



De sprookjes van de gebroeders Grimm, voor het eerst gepubliceerd onder de titel Kinder- und Hausmärchen (1812-1822), is een verzameling sprookjes. De eerste editie bevatte 86 verhalen, de zevende en laatste 221. De eerste edities van de sprookjes van de gebroeders Grimm konden rekenen op felle kritiek vanwege hun kindonvriendelijke inhoud terwijl ze kinderverhalen werden genoemd. Veranderingen volgden. De kwaadaardige moeders van Sneeuwwitje en Hans en Grietje werden bijvoorbeeld later stiefmoeders. De verhalen moesten vrij zijn van seksuele connotaties, dus werd bijvoorbeeld de scene verwijderd waarin Repelsteeltje haar zwangerschap onthult als ze aan moeder Gothel vraagt waarom haar jurk steeds strakker rond haar buik komt te zitten. Toch werd de mate van geweld, die al behoorlijk was, alleen maar erger, in het bijzonder als het kwaderikken betrof. De gebroeders Grimm waren de Duitse broers en taalkundigen Jacob Ludwig Karl Grimm en Wilhelm Karl Grimm. Jacob (1785 - 1863) was hoogleraar taalkunde in Göttingen en later in Berlijn. Hij verrichtte baanbrekend onderzoek in onder andere de lexicografie, mythologie en sprookjes. Wilhelm (1786 - 1859), ook hoogleraar taalkunde in Göttingen en later in Berlijn, idem. Samen met zeven andere hoogleraren als Göttinger Sieben protesteerden zij tegen de afschaffing van de liberale grondwet, waardoor ze werden ontslagen. Later werden de gebroeders Grimm aangesteld door de Pruisische koning Frederik Willem IV als hoogleraar in Berlijn. Samen verzamelden ze Duitse volksverhalen, die zij publiceerden onder de titel Kinder- und Hausmärchen (1812-1822). In 1852 begonnen zij met het Deutsches Wörterbuch, dat echter pas voltooid werd in 1961. Verder ontdekte Jacob Grimm de wetmatigheid in de verschuiving van medeklinkers in de Indo-Europese talen, de eerste Germaanse klankverschuiving, bekend als de wet van Grimm.

Grimm Grimm's sprookjes jetzt bestellen!

Weitere Infos & Material


XXXVI.
Tafeltje dek je, Goudezel, en Knuppel uit de zak.
Lange jaren geleden, was er een kleermaker, die drie zoons had, en maar één enkele geit. Maar die geit die hen allemaal met haar melk moest onderhouden, had goed voeder noodig en werd alle dag naar buiten gebracht om te grazen; dat deden de zoons om de beurt. Eens bracht de oudste haar op het kerkhof, waar gras en kruid zoo welig groeide, en liet haar daar grazen en rondspringen. ’s Avonds toen het tijd was om naar huis te gaan vroeg hij: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad,—mè, mè!« »Kom dan maar meê naar huis,« zei de jongen, nam haar aan het touw, en bracht haar naar den stal, daar bond hij haar vast. »Wel,« zei de oude kleermaker, »heeft de geit genoeg voêr gehad?« »O,« zei de zoon, »die is zoo zat, ze lust geen blad!« Maar de vader wôu zichzelf overtuigen, en ging naar den stal; hij aaide het lieve dier, en vroeg: »Geitje, ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben niet zat, ’k Heb niets gehad, Ik sprong maar op de graven rond, Waar ik geen enkel blaadje vond—mè, mè!« »Wat moet ik hooren!« riep de kleermaker, en hij liep naar den jongen: »jou leugenaar, je hebt haar honger laten lijden!« en in zijn boosheid nam hij de el van den spijker, en joeg den jongen het huis uit. Den volgenden dag was het de beurt van den tweeden zoon; hij zocht een plaats op, waar veel gras en kruiden groeiden, en de geit vrat de heele plek glad af. ’s Avonds toen hij naar huis woû, zei hij: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad—mè, mè!« »Kom dan maar meê,« zei de jongen, en hij leidde haar naar huis en bond haar in den stal vast. »Wel,« zei de oude kleermaker, »heeft de geit genoeg te eten gehad?« »O,« zei de zoon, »die is zoo zat, zij lust geen blad.« Maar de kleermaker wilde het daar niet op aan laten komen, ging naar den stal en vroeg: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben niet zat, ’k Heb niets gehad, Ik sprong maar op de graven rond, Waar ik geen enkel blaadje vond—mè, mè!« »Die goddelooze booswicht!« schreeuwde de kleermaker, »zoo’n braaf dier te laten verhongeren!« Hij liep naar boven en ranselde den jongen met de el het huis uit. Nu kwam de beurt aan den derden zoon; die woû eens erg zijn best doen, en zocht struiken op, met malsch frisch groen, en daar liet hij de geit van eten. ’s Avonds toen hij naar huis wilde, vroeg hij: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad—mè, mè!« »Kom dan maar meê naar huis,« zei de jongen, bracht haar naar den stal en bond haar vast. »Wel,« zei de oude kleermaker, »heeft de geit genoeg gehad?« »O,« zei de zoon, »die is zoo zat, ze lust geen blad.« De kleermaker vertrouwde de zaak niet, hij ging naar de geit en vroeg: »Geitje ben je wel zat?« Het boosaardige dier antwoordde: »Ik ben niet zat, ’k Heb niets gehad Ik sprong maar op de graven rond, Waar ik geen enkel blaadje vond—mè, mè!« »O, zulk boos gebroed!« riep de kleermaker, »de een nog gewetenloozer dan de andere. Jelui zult mij niet langer voor den gek houden!« en hij vloog woedend de trap op en striemde den armen jongen zoo geweldig met de el over den rug, dat hij het huis uitliep. Nu was de oude kleermaker met de geit alléén. Den volgenden morgen ging hij in den stal, liefkoosde de geit en sprak: »Kom mijn lieve beestje, nu zal ik je zelf laten grazen.« Hij nam haar aan het touw, en bracht haar bij groene hagen en bij alles wat geiten graâg hebben. »Zoo, nu kun je eens recht je genoegen eten,« zei hij, en liet haar weiden tot den avond. Toen vroeg hij: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: »Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad—mè, mè!« »Kom dan maar meê naar huis,« zei de kleermaker, en hij bracht haar naar den stal en bond haar vast. Bij het heengaan keerde hij zich nog eens om en zei: »Nu heb je je toch eindelijk eens zat gegeten.« Maar de geit maakte het niet beter dan te voren en riep: »Ik ben niet zat, ’k Heb niets gehad, Ik sprong maar op de graven rond, Waar ik geen enkel blaadje vond—mè, mè!« Toen de kleermaker dat hoorde, schrikte hij en begreep, dat hij zijn drie zoons onschuldig verstooten had. »Wacht maar, ondankbaar schepsel!« riep hij, »wegjagen alléén is geen straf genoeg, ik zal je zóó teekenen, dat je je bij geen eerlijken kleermaker meer kunt laten zien,« en in een vaart liep hij de trap op, haalde zijn scheermes, zeepte de geit haar kop in en schoor dien zoo glad als zijn vlakke hand. En omdat de el nog te veel eer zou geweest zijn, haalde hij de zweep, en sloeg er zoo geducht op los, dat zij zich met groote sprongen wegmaakte. Toen de kleermaker nu zoo eenzaam en verlaten thuis zat, verviel hij in groote treurigheid en had graâg zijn zonen weêr terug gehad, maar niemand wist, wat er van hen was geworden. De oudste was bij een meubelmaker in de leer gegaan; hij werkte daar vlijtig, en toen zijn tijd om was, schonk zijn patroon hem een tafeltje, dat er heel gewoon uitzag en ook van geen bijzondere houtsoort gemaakt was; maar het had een goede eigenschap. Als men het neêrzette, en dan sprak »tafeltje dek je,« dan was het brave tafeltje op eens met een zuiver wit lakentje gedekt; er stond een bord op met mes en vork er naast, en zooveel schalen met gezoden en gebraden als er maar op konden. Ook fonkelde er een groot glas met rooden wijn, dat het je hart goed deed. De jonge gezel dacht: »Daaraan heb ik voor mijn leven genoeg!« en hij trok vroolijk er mee de wereld rond; of een logement goed of slecht was, kwam er voor hem niet op aan, en als hij lust had bleef hij ook wel buiten op het veld of in een bosch; daar zette hij zijn tafeltje voor zich en zei: »tafeltje dek je« en dan had hij alles wat zijn hart begeerde. Ten laatste dacht hij dat hij naar zijn vader terug wilde gaan; de boosheid zou wel voorbij zijn en met zijn tafeltje zou hij zeker vriendelijk ontvangen worden. Nu gebeurde het, dat hij op weg naar huis ’s avonds in een logement kwam, dat overvol was van gasten; zij heetten hem welkom en noodigden hem zich bij hen te zetten en meê te eten, want anders zou hij moeite hebben nog iets te krijgen. »Neen,« zei de meubelmaker, »om dat beetje eten moeten wij elkaar niet aankijken, wees jelui liever mijn gasten.« Zij lachten en hielden hem voor een grappenmaker. Maar hij zette zijn houten tafeltje midden in de kamer en sprak: »tafeltje dek je.« Oogenblikkelijk was het met spijzen bezet, zoo lekker, dat de waard ze hem nooit zoo had kunnen voorzetten, en de heerlijke geur drong de gasten aangenaam in den neus. »Toegetast, lieve vrienden!« sprak de meubelmaker, en toen zij zagen, dat het goed gemeend was, lieten zij zich geen tweede maal nooden, schoven bij, namen hunne messen en spraken alles dapper aan. Maar het meest verbaasde het hun, dat een leeggegeten schotel dadelijk weer met een volle verwisselde. De kastelein stond in een hoek toe te kijken; hij wist niet wat hij er van zeggen zou, maar hij dacht: »Zoo’n kok zou in mijn zaak goed te pas komen!« De meubelmaker en zijn gezelschap waren vroolijk tot diep in den nacht, maar eindelijk legden zij zich toch te slapen; de jonge gezel ging ook naar bed, en zijn toovertafeltje zette hij tegen den muur. Doch de waard kon niet tot rust komen, hij dacht, dat hij op den rommelzolder een oud tafeltje staan had, dat er juist zoo uitzag; hij haalde het voor den dag en ruilde het voor het toovertafeltje. Den volgenden morgen betaalde de meubelmaker zijn nachtverblijf, nam zijn tafeltje en merkte niet, dat het een ander was; zoo ging hij op weg. ’s Middags kwam hij bij zijn vader aan, die hem met groote vreugde ontving! »Wel, lieve zoon, en wat heb je geleerd?« »Vader, ik ben meubelmaker geworden.« »Een goed handwerk,« zei de vader, »en wat heb je van je reis meêgebracht.« »Vader, het beste wat ik heb meêgebracht, is dit tafeltje.« De kleermaker bekeek het eerst en zei: »Dat is anders geen meesterstuk, het is een oud, slecht tafeltje.« »Maar het is een Tafeltje dek je,« zei de zoon, »als ik het neerzet en zeg...



Ihre Fragen, Wünsche oder Anmerkungen
Vorname*
Nachname*
Ihre E-Mail-Adresse*
Kundennr.
Ihre Nachricht*
Lediglich mit * gekennzeichnete Felder sind Pflichtfelder.
Wenn Sie die im Kontaktformular eingegebenen Daten durch Klick auf den nachfolgenden Button übersenden, erklären Sie sich damit einverstanden, dass wir Ihr Angaben für die Beantwortung Ihrer Anfrage verwenden. Selbstverständlich werden Ihre Daten vertraulich behandelt und nicht an Dritte weitergegeben. Sie können der Verwendung Ihrer Daten jederzeit widersprechen. Das Datenhandling bei Sack Fachmedien erklären wir Ihnen in unserer Datenschutzerklärung.