E-Book, Dutch, Flemish, 215 Seiten
Reihe: World Classics
Dickens Nicolaas Nickleby
1. Auflage 2018
ISBN: 978-87-26-11636-6
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark
E-Book, Dutch, Flemish, 215 Seiten
Reihe: World Classics
ISBN: 978-87-26-11636-6
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark
Een van de eerste romans die Dickens schreef was Nicholas Nickleby. Deze draait om de gelijknamige jongeman, die als zijn vader overlijdt de verantwoordelijkheid krijgt om voor zijn moeder en zusje te zorgen. Ze verhuizen naar Londen om bij de oom van Nicholas te gaan wonen. Maar deze oom Ralph heeft een hekel aan Nicholas en doet weinig om de familie te helpen. De wrede schoolmeester Wackford Squeers, een beroemd en onaangenaam personage, is gebaseerd op een echt bestaande, wrede schoolmeester. Na een bezoek aan zijn school heeft Dickens hem in deze roman verwerkt. Er komen, zoals in veel boeken van Dickens, enorm veel kleurrijke personages voorbij, die samen een beeld schetsen van het vaak harteloze milieu in de Victoriaanse maatschappij. Charles Dickens (1812-1870) is de grote Britse auteur van het Victoriaanse tijdperk, die zowel een prikkelend plot beheerst als een uitgebreide galerij van persoonlijkheden voorbij laat komen, terwijl hij tegelijkertijd zowel sociale kritiek als humor laat zien. Charles Dickens (1812-70) is een van de grote namen in de Britse literatuur. Zijn boeken zijn sinds zijn leven voortdurend gelezen en gepubliceerd, terwijl het werk doorgaat op het gebied van film, televisie en theater. Als auteur schreef Dickens met humor over hoe de Engelse industrialisatie vaak gruwelijke menselijke gevolgen kent, en hij heeft in zijn werken een bijzonder oog voor de armen, vooral kinderen. Verschillende van zijn protagonisten zijn kinderen, zoals Oliver Twist, David Copperfield en kleine Dorrit. Naast grote, kleurrijke romans schreef hij kort proza en toneelstukken, reisboeken en kinderboeken.
Weitere Infos & Material
Hoofdstuk I.
De familie nickleby. Een gure herfstdag heeft reeds op zich zelf iets onaangenaams; maar wanneer men dien doorbrengt met het uitzicht op een somber plekje gronds, dat door vier hooge muren ingesloten is en waar niets anders te zien valt dan een onvolgroeid boompje, op welks dorre takken zich nu en dan een uitgehongerde mosch neerzet, dan is dit reden genoeg om in eene zwaarmoedige stemming te geraken. Onder de voortdurende verdenking van zulk eene stemming lag de eigenaar van een donker kantoor in een huis op Golden-Square, vanwaar men het uitzicht had op een binnenplaatsje, zooals het boven beschrevene. Mijnheer Ralph Nickleby, — zoo luidde de naam van den eigenaar van het kantoor, — sloeg juist een rekeningboek dicht, dat op zijn lessenaar lag, wierp zich achterover in zijn leuningstoel en keek met verstrooide blikken door de morsige ruiten naar het kale binnenplaatsje. Hij had zijne oogen op een misvormd pijnboompje gevestigd, dat de een of andere vroegere bewoner in eene tobbe had geplant, die eenmaal groen geweest was en jaren lang was blijven staan, om zachtjes aan te vermolmen; maar eigenlijk bepaalden zijne gedachten zich bij iets geheel anders. Eindelijk dwaalden zijne oogen naar een klein morsig raam aan de linkerhand af, door hetwelk het gezicht van een klerk even te zien was, en daar deze persoon juist opkeek, gaf hij hem een wenk om binnen te komen. Aan dit bevel gehoorzaam, verliet de klerk de hooge kantoorkruk en vertoonde zich in het vertrek van Nickleby. Deze klerk was een lang manspersoon op middelbaren leeftijd, met een paar uitpuilende oogen, waarvan het eene onbeweeglijk was, een rooden neus, een geelachtig bleek gezicht en kleeren, die zeer afgedragen, veel te klein voor den tegenwoordigen bezitter en van zulk een kleinen voorraad knoopen voorzien waren, dat het te verwonderen was, hoe hij ze aan zijn lijf hield. »Was dat half een?” vroeg Nickleby met eene scherpe, krassende stem. »Pas vijf minuten vóór half een, volgens de…” Noggs wilde er bijvoegen: »volgens de klok in de herberg;” maar hij bedacht zich gelukkig nog bijtijds en zeide in plaats daarvan: »volgens den waren tijd.” »Mijn horloge staat stil,” merkte Nickleby aan; »ik weet niet, hoe dat komt.” »Zeker niet opgewonden,” zeide Noggs. »Opgewonden is het wel,” antwoordde Nickleby. »Dan kapot gewonden,” hernam Noggs. »Dat is niet wel mogelijk,” zeide Nickleby. »Het moet toch zoo wezen,” vervolgde Noggs. »Goed!” sprak Nickleby, terwijl hij het horloge in zijn zak stak. »Laat het dan maar zoo wezen!” Noggs liet een eigenaardig brommend geluid hooren, waarmee dergelijke gesprekken met zijn patroon gewoonlijk besloten werden, om daardoor te kennen te geven, dat hij had gezegepraald; hierop verzonk hij, daar hij zelden sprak, als hij niet werd aangesproken, in een norsch stilzwijgen, wreef zich langzaam de handen, knakte met zijne vingers en wrong deze in allerlei bochten. Gedurige oefeningen in deze kunst en het aannemen van een strakken, wezenloozen blik met zijn gezond oog, waardoor het onmogelijk te onderscheiden was, waarnaar hij keek, waren een paar der veelvuldige eigenaardigheden van Noggs, die den opmerker reeds bij eene eerste ontmoeting in het oog moesten vallen. »Ik ga vandaag naar de City,” zeide Nickleby. »Ik verwacht een brief. Als hij komt, zal het met den trein van tweeën zijn. Tegen dien tijd verlaat ik de City en keer langs de linkerzijde van de straat naar Charing-Cross terug. Als er brieven komen, loop mij dan te gemoet en breng ze mee!” Ralph Nickleby verliet zijn huis en begaf zich naar de City om de zaken af te doen, die hij daar te verrichten had. Toen hij terugkeerde, bleef er plotseling een man voor hem staan; het was Newman Noggs. »Zoo, Newman!” zeide Nickleby tegen hem; »de brief, dien ik verwachtte, is zeker gekomen, niet waar? Dat dacht ik wel.” »Mis,” antwoordde Newman. »Wat? En is er niemand over die zaak komen spreken?” vroeg Nickleby. Noggs schudde met het hoofd. »Wat is er dan gekomen?” vroeg Nickleby weder. »Ik,” zeide Noggs. »Wat anders?” vroeg zijn patroon barsch. »Dit,” zeide Newman, terwijl hij een brief met rouwranden langzaam uit zijn zak haalde. »Postmerk Strand, — zwart lak, — vrouwenhand.” »Zwart lak?” zeide Nickleby, terwijl hij een blik op den brief sloeg. »De hand is mij niet onbekend. Newman! het zou mij niet verwonderen, als mijn broer dood was.” »Dat wil ik wel gelooven,” antwoordde Newman bedaard. »Waarom?” vroeg Nickleby. »Omdat ge u nooit over iets verwondert,” luidde het antwoord. Nickleby rukte zijn klerk den brief uit de hand, sloeg een koelen blik op het adres, brak hem open, las hem en stak hem toen in zijn zak. Vervolgens begon hij zijn horloge doodbedaard op te winden. »Het is, zooals ik dacht, Newman!” zeide Nickleby, terwijl hij hiermee bezig was. »Hij is werkelijk dood. Lieve hemel! het is toch onverwacht. Ik had het niet gedacht, waarlijk niet.” Bij deze roerende ontboezeming van zijne smart stak Nickleby zijn horloge in zijn vestzak, trok bedaard zijne handschoenen aan en ging, met zijne handen op den rug, langzaam verder. »Kinderen in leven?” vroeg Noggs, terwijl hij naast hem voortliep. »Ja, dat is juist het ergste,” antwoordde Nickleby, »zij leven alle twee nog.” »Twee?” zeide Newman Noggs bij zich zelf. »En de weduwe daarenboven,” voegde Nickleby er bij; »en alle drie zijn hier, — hier te Londen! Wel drommels!” Newman bleef een voetstap achter zijn patroon, en zijn gezicht werd krampachtig samengetrokken; maar of dit het gevolg was van eene zenuwtrekking, of van smart, of van een onderdrukten lach, kon niemand anders dan hij bepalen. De trekken van Newman Noggs waren een raadsel, dat niet gemakkelijk op te lossen was. »Ga naar huis!” zeide Nickleby, na eene poos stilgezwegen te hebben, en keek tevens naar zijn klerk om, alsof deze zijn hond was geweest. Deze woorden waren nauwelijks uitgesproken, of Newman schoot de straat over, verdween te midden der menigte en was in een oogenblik uit het gezicht. »Al heel aardig,” mompelde Nickleby bij zich zelf, terwijl hij zijn weg voortzette, »al heel aardig! Mijn broer heeft nooit het minste voor mij gedaan, zoolang hij leefde, en ik verwachtte zoo iets ook niet; maar nauwelijks heeft hij den adem uitgeblazen, of men wendt zich tot mij als den eenigen steun van eene gezonde, sterke vrouw en een paar opgeschoten kinderen. Wat gaan ze mij aan? Ik heb ze nooit gezien.” Wij willen hem niet op zijne wandeling naar het Strand vergezellen, maar dien tusschentijd gebruiken om den lezer wat nader met de omstandigheden van de familie Nickleby bekend te maken. De vader van Ralph en van zijn pas overleden broeder Nicolaas had in het graafschap Devonshire een klein landgoed bezeten en dit zoo goed beheerd, dat hij bij zijn dood aan zijn oudsten zoon Ralph drie duizend pond in gereed geld en aan zijn jongsten zoon Nicolaas duizend pond benevens het landgoed kon nalaten. Ralph verliet zijne geboorteplaats en begaf zich naar Londen om daar zijn geluk te beproeven. Hij meende, dat rijkdom de eenige bron van geluk en grootheid is, en dat het billijk is, tot het verwerven daarvan ieder middel aan te wenden, dat door de wetten niet verboden wordt. Reeds op school had hij de loopbaan van een woekeraar in het klein begonnen. Hij zette namelijk een klein kapitaal van griftjes en knikkers op hooge renten uit. De zucht om geld te verdienen werd alzoo bij Ralph tot een hartstocht, en zoo was het dan ook niet te verwonderen, dat hij in het groote Londen te midden van zijne drukke bezigheden en van zijn jagen naar geld en goed zijn broeder vele jaren achtereen bijna geheel vergat. Wat Nicolaas betreft, deze leefde op zijn vaderlijk erfgoed als vrijgezel, totdat het eenzame leven hem begon te vervelen; en toen trouwde hij met de dochter van een buurman, die hem duizend pond mee ten huwelijk bracht. Zijne wederhelft schonk hem twee kinderen, een zoon en eene dochter; en toen de zoon omstreeks negentien en de dochter zeventien jaren oud was, zocht Mijnheer Nickleby naar middelen, om zijn klein vermogen, dat door de vermeerdering zijner familie en de kosten van de opvoeding zijner kinderen zeer verminderd was, weder op de oude hoogte te brengen. Zijne vrouw trachtte hem te overreden, het geld, dat zij nog bezaten, in eene onderneming te steken, die veel winst scheen te beloven. Nicolaas weigerde eerst, maar toen zijne vrouw hem op zijn broeder Ralph wees, die zeker niet zoo’n groot man zou geworden zijn, als hij niet gespeculeerd had, liet hij zich overhalen om diens voorbeeld te volgen. Speculatiën zijn echter een hazardspel: zij, die zich daarmee afgeven, kunnen veel winnen, maar ook veel verliezen. De fortuin verklaarde zich tegen den goeden Nickleby. De bom barstte los; de vier makelaars, die aan het hoofd der onderneming stonden, kochten voor zich prachtige villa’s in den omtrek van Florence, en vierhonderd ongelukkige stumpers waren geheel geruïneerd; en onder deze bevond zich ook Nicolaas Nickleby. Onze ongelukkige vriend vermocht het verlies van zijn klein vermogen niet te dragen. Hij werd op het ziekbed uitgestrekt, om nooit meer daarvan op te staan. Toen zijn laatste uur gekomen was, riep hij zijne vrouw en zijne kinderen bij zich, omhelsde ze, droeg ze plechtig op aan de hoede van Hem, die weduwen en weezen niet vergeet, en blies toen den adem uit. De arme weduwe had nu niemand anders, tot wien zij zich om hulp en bescherming wenden kon, dan den broeder van den overledene, den rijken Ralph Nickleby. Toen dan ook de begrafenis voorbij was, begaf zij zich met hare kinderen naar Londen,...